Er was eens een keizerrijk. Midden in dat keizerrijk lag een groot bos. En precies midden in dat bos stond een reusachtige, eeuwenoude boom.
Op zekere dag was de keizer op een rijtoer door zijn land, kwam in dat bos, zag de boom en zei: “Wat een pracht van een boom!”
Hij liet zijn hele hofhouding halt houden, zijn draagkoets neerzetten, hij stapte eruit en met al zijn hovelingen achter zich aan liep hij naar de boom toe. Hij liep eromheen, een tweede keer, een derde keer, toen sprak hij: “Ik heb een idee. Ik wil dat van deze boom een harp wordt gemaakt voor mij in mijn paleis!”
Dus op diezelfde dag begonnen een heleboel dienaren te graven bij de wortels van de boom, te hakken, te zagen en terwijl ze zo ingespannen bezig waren… stuitten ze op een rode draak! Die had diep in de duisternis onder de wortels van de boom al duizenden jaren opgerold liggen slapen. Op het moment dat het zonlicht zijn ogen raakte, werd hij wakker, schoot als een rode vlam langs de stam omhoog, spreidde zijn vleugels in de boomkroon en vloog als een rode vuurpijl weg naar de horizon. En op hetzelfde moment donderde de boom met luid geraas neer op de aarde.
De beste instrumentenmakers van het keizerrijk begonnen de boom te ontdoen van bladeren en van takken, en maakten er een prachtige harp van. Die werd op een grote wagen geladen en met feestmuziek naar het paleis vervoerd. Daar werd hij opgesteld midden in de troonzaal. Gongs werden geslagen.
De keizer verscheen met zijn hele hofhouding, hij zette zich op zijn troon en ook de andere aanwezigen gingen zitten.
Op een teken van de keizer trad een van de beroemdste harpspelers van het rijk de zaal binnen, wierp zich ter aarde, boog voor de koning, een tweede maal, een derde maal… Toen stond hij op, liep trots naar dat reusachtige instrument, greep in de snaren en begon te spelen.
Vals! Zo vreselijk vals had nog nooit iemand eerder op een harp horen spelen! De man werd lijkbleek. De eerste minuten bleef het onder het publiek doodstil. Dat dacht: het is zeker moderne muziek, daar zijn we nog niet aan toe of zo. Toen schoot een hofdame in de lach. Daarna nog eentje. Toen begon het hele publiek een beetje te mompelen. De harpspeler zag uit zijn ooghoek het gezicht van de keizer langer en langer worden. Tenslotte, meer dood dan levend, hield hij op met spelen en verliet verdwaasd de zaal.
Een tweede, niet minder beroemde harpspeler zag hem daar gaan en dacht: “Kijk, dit is nou het moment waarop ik jaren heb gewacht.” Hij liep naar de keizer, boog, een tweede keer, een derde keer, stapte op de harp af, greep in de snaren en begon te spelen.
De harp begon te krijsen! De harpspeler wist niet hoe gauw hij de zaal moest verlaten.
Bij een derde harpspeler kwam er helemaal geen geluid uit de harp.
Bij de vierde sprongen alle snaren en toen sprong ook het geduld van de keizer. Hij sprong op en riep dat alles afgelopen moest zijn. Met zijn hofhouding achter zich aan liep hij naar de uitgang van de zaal.
Daar aangekomen draaide hij zich om en siste: “Weg met die harp. Uit mijn ogen! Breng hem naar de diepste kelder van mijn paleis. Ik wil dat ding nooit meer zien!”
De keizer vertrok. Er werd een stel dragers geroepen om de harp te versjouwen. Met vereende krachten wisten ze het gevaarte op te tillen en al de wenteltrappen af te dragen naar de onderste kelder van het paleis. Daar duwden ze het ding naar een donkere hoek.
Lange tijd ging voorbij. De harp raakte vergeten en werd onder stof bedolven. Als je hem daar zo zag staan, in het halfduister, was het net of hij stond te dromen… Te dromen van de tijd dat hij nog een jonge sterke boom was, geworteld in de aarde… met zijn bladerkroon opgericht naar de hemel… vogels, nesten bouwend in zijn takken!
Hij droomde van alle stormen en orkanen die hij had overleefd. Hij droomde van alle jaren van oorlog die hij had gezien onder de mensen… van alle jaren van vrede die hij had meegemaakt… hij droomde van alle kinderen die ooit hadden gespeeld in het gras aan de voet van zijn stam…
Zo verstreken er vele jaren.
Op zekere dag werd er ‘s ochtends heel vroeg op de hoofdpoort van het paleis gebonsd. De poort werd geopend en er stond een man, van top tot teen in een vuurrood gewaad gewikkeld. Hij zei: “Ik heb gehoord dat er hier een harp moet zijn en dat het niemand lukt erop te spelen. Ik zou het graag eens proberen.”
Dat werd hem door alle hovelingen ten sterkste afgeraden: “Kerel, je lijkt wel gek! Als de keizer alleen al over die harp hoort praten…! Maak dat je wegkomt!”
“Toch wil ik het proberen.”
“Man, je kop gaat eraf! Je komt niet levend het paleis uit! Geloof het nou!”
Maar wat ze ook zeiden, hij hield vol: “Ik wil het toch graag proberen.”
De man betrad het paleis en wachtte af. Tenslotte werd hij naar de keizer gebracht. Die luisterde naar zijn verzoek en zei toen bars: “Goed! Op je eigen verantwoording!” Dus na al die tijd werd de harp uit zijn donkere hoek getrokken en met veel moeite alle wenteltrappen op naar boven gesjouwd. Hij werd afgestoft, gestemd en in de troonzaal opgesteld. Gongs werden geslagen, en weer verscheen de keizer met zijn hele hofhouding.
Nadat iedereen was gaan zitten, verscheen de vreemdeling. Hij boog diep voor de keizer, een tweede keer, een derde keer. Daarna ging hij naar de harp.
Hij liep negen maal om het instrument heen.
Daarna legde hij zijn ene hand op het hout en zijn andere hand op de snaren – als een ruiter die zijn paard wil kalmeren.
Toen het eerste akkoord opklonk, was het alsof het hele keizerrijk de adem inhield, want de harp begon te zingen. Hij zong en zong van alles waarover hij gedurende al die jaren in het donker gedroomd had… Hij zong zijn hele leven uit!
En toen de harp uiteindelijk zweeg, vroeg de keizer: “Hoe is dat mogelijk, dat het al die anderen niet gelukt is en jou wel? Hoe kan dat?”
“Heer,” zei de man, “al die anderen probeerden alleen hun eigen muziek te spelen. Ik daarentegen, heer, liet het aan de harp over haar eigen thema te kiezen. En toen ik aan het spelen was, heer, wist ik niet meer of ik het was, die de harp bespeelde – of dat het de harp was… die mij bespeelde!”
De man werd met geschenken overladen en verdween uit het keizerrijk. Niemand heeft hem ooit nog teruggezien…
[EK 2012-01 naar De Wolkenberg]