Op de berg Emei leefde een aap. Op een dag daalde hij de berg af en kwam hij in een groentetuin en toen hij die tuin vol maïskolven zag, strekte hij buitengewoon blij zijn handje uit en plukte er een. Hij legde hem over zijn schouder en liep vrolijk verder.
Even later kwam hij in een boomgaard met perzikbomen en toen hij die bomen vol met grote rode perziken zag, dacht hij dat zo’n perzik heel lekker zou zijn, dus gooide hij zijn maïskolf weg en plukte een perzik.
Nadat hij een perzik had geplukt, liep hij tevreden weer verder tot hij bij een meloenenveldje kwam. Het veldje lag vol met grote ronde watermeloenen. Hij gooide zijn perzik weg, strekte zijn handje uit en plukte een watermeloen. Op dat moment bedacht hij dat hij maar weer eens naar huis moest gaan, dus draaide hij zich om en met de watermeloen op de rug begon hij vrolijk en opgewekt aan de terugweg.
Terwijl hij zo voortliep zag hij opeens een konijntje, en toen hij dat konijntje zo zag voort huppelen vond hij het zo lief, dat hij zijn watermeloen wegwierp om het konijntje achterna te lopen. Uiteindelijk liep het konijntje het bos in zodat het was verdwenen en er bleef voor onze aap niets anders over dan met twee lege handen naar huis te gaan. “Ach,” zei de aap tegen zichzelf, “wat was het toch een fijne dag vandaag, ik had zoveel lekkere dingen dat mijn geluk niet op kon!”
[EK 2012-11 Chinees sprookje]